Lenn van Gaal kampt met hypermobiliteit in zijn gewrichten, waardoor lichaamsdelen geregeld uit de kom schieten. Je zou zeggen dat turnen – zijn lust en z’n leven – zodoende onmogelijk is, maar niets is minder waar. “Aan de rekstok is de kans op luxatie juist het kleinst”, vertelt de krachtpatser.
Het Ehlers-Danlos-syndroom (EDS) is de boosdoener. Dit is een zeldzame erfelijke aandoening waarbij bindweefsel ongewoon rekbaar en meegevend is, en waarvan dertien varianten te onderscheiden zijn. Lenn is belast met type III, het hypermobiliteitstype. Dit type komt slechts bij één op de vijfduizend Nederlanders voor.


Talentenvol turner
Lenn was 5 jaar toen hij met turnen begon. Al snel werd duidelijk dat hij het heel behoorlijk onder de knie had. Dat leverde hem de kans op om als
topsporter te gaan trainen, maar die sloeg-ie af. “Ik bleef liever bij m’n eigen vereniging, want daar had ik veel lol”, blikt hij terug. “Bovendien kon ik hier aanhaken bij de selectie, zodat ik alsnog op een behoorlijk niveau turnde. Ik heb bijvoorbeeld meegedaan aan de regiokampioenschappen om me te kwalificeren voor het NK. Zo had ik het beste van twee werelden: plezier maken én presteren.”
Naarmate Lenn wat ouder werd, werd hij vaker geteisterd door blessures: de nog altijd jonge turner verzwikte geregeld zijn enkels. Maar als er een foto van het gewricht werd gemaakt, was er steeds niets te zien. Toen hij elf was, werd duidelijk hoe dat kwam… “Mijn knie raakte uit de kom”, weet Lenn nog. “Kruisbanden afgescheurd, zo luidde de diagnose. Maar bij de kijkoperatie ontdekte de arts dat mijn kruisbanden niet gescheurd, maar veel te lang waren. EDS werd bij me vastgesteld.”
De weg terug naar de hal
Voor het fanatieke gastje volgde een heftige periode. Zeker omdat hij na de operatie te maken kreeg met dystrofie: een complex regionaal pijnsyndroom. “Zie het als een storing tussen de hersenen en de knie”, legt Lenn uit. “Ik had véél pijn, maar het waren pijn-signalen die er niet hoorden te zijn. Een kleine aanraking aan de knie was al te veel. Beetje bij beetje ging ik vooruit, maar telkens ging ik door de grond; zo’n zeer deed het. Van wrijven met een doekje, naar wrijven zonder doekje, naar buigen… Totdat ik op een gegeven moment mocht fietsen. Toen begon het ergens op te lijken.”
Ondanks het trage herstel liet Lenn zich, vastberaden en eigenwijs als hij is, niet uit het veld slaan. Hij moest en zou ervoor zorgen dat-ie weer in de turnhal kwam te staan. En dat lukte hem, maar als vanouds werd het nooit. “Ik mocht geen officiële wedstrijden meer turnen”, vertelt hij. “En dat was juist waar ik het meest van genoot. Ook kon ik een streep zetten door de elementen sprong en vloer, net als een landing na een dubbele salto aan de rekstok. Dat is veel te ongecontroleerd.”
Wat wél kon, was deelnemen aan de clubkampioenschappen. Als hij tenminste geen onverwachtse blessures kreeg. Ook kon hij ‘gewoon’ blijven trainen. “Sterker nog: tijdens het turnen is de kans op luxatie kleiner dan wanneer ik een koffiekopje uit de kast pak”, zegt Lenn. “Ik ben dan zo gefocust op mijn lichaam, dat ik alles onder controle heb. Ik weet bij elke beweging wat ik doe.”


Podotherapie en fysiotherapie
“Ik turn nu nog drie keer in de week”, gaat hij verder. “Dat doe ik omdat het ik nog steeds heel leuk vindt, maar ook omdat het moet. Mijn spieren houden mijn lijf bij elkaar. Ik train overigens mede op basis van adviezen van mijn fysiotherapeut. Die heeft zich volledig in EDS verdiept en geeft me tips terwijl ze turnfilmpjes laat zien. Verder maakt ze één keer in de week alle spieren in mijn lichaam los.”
De trainingen en de fysiotherapie zorgen ervoor dat Lenn’s klachten niet erger worden. Ook mijn sportpodotherapeut Jannette Peeters speelt daar een belangrijke rol bij. “Vanwege mijn platvoeten gebruikte ik al langer zolen op maat, maar door mijn hypermobiliteit betekenen deze nog meer voor me.
Dankzij de podotherapeutische zolen van podotherapie Peeters kan ik zonder pijn lopen en wordt voorkomen dat mijn voet en knie naar binnen gaan staan.
Ook denkt de Jannette altijd met me mee. Ik heb bijvoorbeeld een hakverhoging voor mijn linkervoet gekregen om mijn rechterknie te ontlasten. Eigenlijk wilde ze dat niet doen, omdat ik hierdoor scheef in het bekken kom te staan. Maar omdat ik tóch al scheef stond vanwege de pijn, zijn we er wel voor gegaan. Nu gebruik ik het alleen als ik veel last heb.”
Zorgen zijn voor morgen
Lenn zorgt goed voor zijn lichaam, maar toch is zelfs de kleinste wandeling niet onbezorgd. Hij hoeft maar even niet over zijn bewegingen na te denken en het gaat mis: knie en enkel uit de kom… En dat zal naarmate hij ouder wordt niet verminderen. “Het staat vast dat de symptomen van EDS verergeren, maar daar denk ik niet aan. Voorlopig kan ik heel veel wél. Wat ik aan de rekstok doe, kunnen artsen zelfs niet geloven.”
“Of ik me daardoor druk maak over de toekomst? Nee, zorgen zijn voor morgen. Natuurlijk zijn er genoeg dagen waarop het wat donkerder is, maar ik vind de positiviteit altijd terug. Dat ik zo in het leven sta, heb ik aan mijn opa te danken; hij is mijn voorbeeld. Oma en hij hadden het niet zo geweldig, maar ze mokten nooit. Zelfs niet toen opa door een busongeluk een been verloor en zijn andere been nog maar voor veertig procent herstelde. Sportman pur-sang, hè. Weet je wat-ie deed? Hij richtte een vereniging voor gehandicapten op. Tot zijn 78ste heeft-ie zitvolleybal gespeeld.”

Meer aandacht voor EDS
Als Lenn op z’n tachtigste nog zou kunnen turnen, zou hij na elk element een gat in de lucht springen. Maar erg realistisch is dit toekomstbeeld niet. Lenn: “Medici weten nog heel weinig over EDS. Gelukkig is er wel steeds meer aandacht voor, waardoor ook het begrip groeit. Als buitenstaanders me zo fanatiek zien turnen, denken ze wel eens dat er helemaal niets met me aan de hand is. Ik snap dat overigens wel, want er staat dan een enorme grijns op mijn gezicht. Zoals bij m’n opa!”
Foto turnzaal: Jeroen Zwart